Na de nodige werkzaamheden aan boord, zoals afwassen, schoonmaken, dinghy te water laten (wat valt er toch een hoop te doen, voordat je aan wal kan), zetten we voet aan land. De Mercury van de dinghy liet deed keer geen verstek gaan.
Tijdens het inklaren van de Gemini in een primitief kantoortje, riep de ambtenaar naar iemand buiten, dat hij Hollandèses op zijn bureau zaten. De man kwam binnen en vertelde in het Nederlands, dat hij in Rotterdam woont en nu voor vakantie en familiebezoek op het eiland was. Hij had het niet slecht gedaan en liet ons zijn bezittingen zien: een goed huis, waarvan hij de begane grond aan de ambtenaar van Maritieme zaken verhuurde en een stuk grond aan de kust. Hij bezat ook een terreinwagen, die hij uit Nederland had laten overkomen (de man werkt in Nederland als magazijnbediende bij een ziekenhuis). De ambtenaar en wij werden door hem uitgenodigd voor een drankje. Het kantoor ging onmiddellijk dicht. Op het terras groeide het gezelschap aan met een oudere neef, een mager mannetje die verder niet mee deed met de conversatie en een bijna gepensioneerde Kaap Verdiaan (rond de 50 jaar schatte ik hem), die ook in Nederland gewerkt had. Over en weer werd er informatie uitgewisseld. Onze gastheer trachtte ons geïnteresseerd te krijgen in de aankoop van onroerend goed en een voorbijkomende bemiddelaar moest zijn kaartje aan ons afgeven. Een al bestaand onroerendgoed complex aan de kust, bestemd voor een hotel, bleek vanwege faillissement mislukt te zijn. Na een klein uurtje werden we uitgenodigd om het Driekoningenfeest (Fiesta de Tres Reis) met hen te vieren in een verderop gelegen dorp. Dit katholieke feest duurt op Sao Nicolau 5 dagen en was gisteren begonnen. De reis ernaar toe ging over een primitief bestraatte kustweg (niet breder dan 1 auto en zonder straatverlichting), die ons langs de noordkant van het eiland voerde langs oude, glooiende lavavlaktes, prachtige, grillige vulkanische rotsformaties en kusten, waar de deining van de oceaan op beukte.
We stopten in elk dorp dat we passeerden. We bezochten er dan steeds de plaatselijke kroeg, die tevens als kruidenierswinkel dienst deed (of andersom) en we werden voorgesteld aan plaatselijke voorbijgangers, die onze gastheer genaamd Antonio, kenden. Er werden handen geschud. Hierbij viel het ons op, dat oogcontact ontweken werd. De Kaap Verdianen keken steeds nadrukkelijk opzij bij het handen schudden. We kregen de indruk, dat onze gastheer er trots op was om aan ons als Nederlanders iets van zijn eigen land te kunnen laten zien en ook, dat hij met ons indruk kon maken op zijn kennissen. De dorpjes waren primitief, maar schoon met smalle bestraatte wegen. Op sommige hoeken hing opgeschoten jeugd (alleen jongens). Ondertussen werd ons uitgelegd, dat de kansen voor Kaap Verdianen in Nederland sterk achteruit gegaan waren. Als oorzaak werd gezien, dat er veel meer concurrerende buitenlanders waren.
Na ongeveer een uur stopte de terreinwagen op een klein plateautje, waar nog een paar andere auto’s geparkeerd stonden. Van daar moest de reis verder te voet worden afgelegd. Ongeveer een uur wandelden we over een smal pad door een prachtige vallei langs kleine bananenplantages en tuintjes met andere gewassen, zoals bonen en pompoenen. Alles werd geïrrigeerd vanuit een riviertje. De bewoners hadden daar met elkaar goede afspraken over, vertelde onze gids. Hoger gelegen zag je aloë planten groeien. Onderweg werden we nieuwsgierig bekeken. De stevige wandeling over soms steile rotspaden voerden ons naar Ribeira Brava, waar een ouder echtpaar woonde. Kennissen van onze gids, die hij meestal in Tarrafal ontmoette en die hem meerdere malen hadden uitgenodigd om hen in de bergen te komen opzoeken. Ze woonden in een prachtig geel huis, hoog in het dorp. Van daaruit had je zowel aan de voorkant als aan de achterkant uitzicht over de vallei. Ze beschikten over waterreservoirs en verbouwden oa. hun eigen "lombok", waar de vrouw des huizes een heet sausje van maakte. We werden zeer gastvrij onthaald, kregen eigen gemaakte grog aangeboden (voor mij een ander drankje, iets zoetigs met een honingsmaakje) en werden gefêteerd op een maaltijd, waaraan de gastheer en gastvrouw niet deelnamen. Ze hadden al gegeten, zeiden ze.
Beiden genoten van onze aanwezigheid en wij van hun gulheid en gastvrijheid. Als afscheid nam ik ze op de foto. Vooral de gastvrouw kirde het uit, toen ze zichzelf op het schermpje van mijn digitale camera terug zag. Op de terugweg ontmoetten we nog een trekkend muziekgezelschap, dat de feestvreugde kwam vergroten. Het orkestje bevatte oa. een viool, een gitaar, een ukelele, een synthesizer en een Fanta flesje met ribbels, dat als percussie-instrument werd aangewend. Een lid van ons gezelschap bleek op de terugweg achtergebleven te zijn. Geen wonder: hij had daar een jongentje geknuffeld en ons voorgesteld als zijn zoontje. We hebben nog een tijd op hem gewacht, maar hij kwam niet opdagen en we moesten terug, omdat de weg in het donker afleggen te gevaarlijk was.
Eenmaal terug in Tarrafal namen we afscheid van onze begeleiders en liepen we terug naar de plek, waar we de dinghy afgemeerd hadden. Onze gids had al in het begin van onze ontmoeting een jongentje aangewezen, die er op zou passen. Maar: de dinghy lag niet meer op de plek waar we hem hadden achter gelaten. De jongentjes haalden hem achter een vissersschip vandaan.
Maar: toen bleek de buitenboordmotor er niet meer op te zitten. De jongentjes vertelden, dat ze gezien hadden, dat hij gejat werd, terwijl de oppasser in slaap was gevallen. Ngy. Inmiddels was het donker geworden. De jongentjes gebaarden ons, dat we dan maar moesten gaan roeien (met een weliswaar lichte stroom naar buiten, de zee in). Dat advies zouden we dus in geen geval opvolgen en toen de jongentjes dat merkten wisten ze ineens, waar de buitenboordmotor verstopt was. Ze haalden hem uit een nabij gelegen roeibootje van een visser. Met vereende krachten zetten ze hem onhandig op onze dinghy terug. Frans kreeg hem echter niet uit de parkeerstand, omdat hij onvoldoende licht had. Inmiddels was er een oudere man op het geluid van de jongentjes en ons afgekomen en rustig op de kade toe gaan staan kijken. In mijn beste Spaans vroeg ik hem om licht. "Tiene usted lumiere?" Het Spaanse woord voor licht (luz) kende ik nog niet, maar de man begreep mij wel en klom terug op zijn boot om ons bij te staan met een werklicht. Ondertussen hadden de jongentjes ergens een witte, goed uitziende dinghy vandaan gehaald. Ze wilden ons wel voor de prijs van 500 Escudos naar onze boot slepen. De alleraardigste taxichauffeur in Sal had hier slecht 200 Escudos voor gevraagd. Bovendien konden ze niet met de buitenboordmotor van de dinghy overweg. Bij het gas geven stuiterden ze alle kanten op. Ze werden resoluut door ons afgewimpeld. De oudere man was intussen rustig op zijn boot blijven staan. Frans er roeiend naar toe. Met behulp van het licht kreeg hij de motor terug in zijn werkstand. Onder dankbetuigingen vertrokken we. Het avontuur was hiermee echter nog niet afgelopen. Zo'n 20 meter voor de boot begaf de motor het weer (vanwege verwaarlozing door de vorige eigenaar zat er veel vuil (gom) in de leiding en Frans wilde pas op Sint Maarten van het geld, dat hij op zijn afscheid van zijn vrienden gekregen had een nieuwe dinghy en buitenboordmotor kopen). Frans roeien en ik op de uitkijk. De stroom stond naar buiten. Als een cheerleader moedigde ik hem aan. Rechts, rechts, links, rechts, etc.
Na enkele spannende minuten hebben we de Gemini kunnen bereiken.
Yeeeeeeeee.